Onderzoek

“De kritische aard hoort bij het uitvinden”

Emmy Award/Merijn van den Berg

TU/e-alumnus prof.dr. Kees Schouhamer Immink werkte 31 jaar bij het Natuurkundig Laboratorium (Natlab) van Philips, waar hij mede aan de wieg stond van de compactdisc. Onlangs ontving hij een Emmy Award ‘als blijk van erkenning voor zijn baanbrekende bijdragen aan de basiscodes van optische schijfsystemen zoals dvd en cd’. Cursor sprak met de eigenwijze uitvinder over codes, gadgets, bedrijfsresearch en kenniseconomie. “Alles waarmee je geld kunt verdienen zonder dat je smerigheid maakt, is kenniseconomie.”

Immink glimlacht met een blik van herkenning als hij de minidiscrecorder op tafel ziet liggen. Minidisc, oorspronkelijk een vinding van Sony, bevat ook codes van Immink. “Mijn codes zitten in alle systemen voor digitale opnames, dus ook in de minidisc.


Kees Schouhamer Immink met de Emmy Award die hij onlangs in New York heeft gekregen. De awards gaan niet alleen naar televisiesterren, maar ook naar bedrijven of personen die door een belangrijke technische bijdrage het wezen van televisie sterk hebben veranderd.

De kanaalcodes zijn van de cd overgenomen. Wel zit er een andere compressiecode in en hebben ze het wisbaar gemaakt. Het is jammer dat minidisc niet zo’n succes is geworden, het is een mooi ding. De digitale compact cassette (dcc) waarmee Philips tegelijkertijd is begonnen, is allang vertrokken.”
“Ik heb aan foutcodes en vooral aan kanaalcodes gewerkt. Er zijn grofweg vier soorten codes. Een compressiecode gebruik je bij muziek en video, waar vaak veel correlatie bestaat tussen het ene beeldje of fragment en het andere. Die informatie kun je comprimeren zonder teveel in te boeten aan kwaliteit. Een foutcorrigerende code is een wiskundige techniek die fouten rechtzet die zijn ontstaan door beschadigingen of vuil op het schijfje. Het voegt informatie toe aan het oorspronkelijke signaal en die extra info maakt het mogelijk uit te zoeken of er iets fout is gegaan. Cryptografiecodes of geheimcodes maken toegang tot informatie onmogelijk. Tenslotte heb je kanaalcodes of basiscodes, die zetten alle hiervoor genoemde codes om in een fysiek patroon van gaatjes en niet-gaatjes, of magnetische patronen. De kanaalcodes zitten het meest direct aan de natuurkunde vast, dat is wat de natuurkunde ziet aan enen en nullen. De afwisseling van enen en nullen moet je ook goed doen, omdat een speler niet alle combinaties van enen en nullen kan accepteren, terwijl je wel elke combinatie wilt kunnen schrijven. Bij kanaalcodes heb je te maken met de meest interessante mensen, zoals mechanici, elektronici en fysici. Het is een veel breder gebied dan foutcorrectie, dat is vooral wiskunde.”
Bij het vastleggen van de cd-standaard is nooit rekening gehouden met een kopieerprotectie. Volgens Immink is dat niet zo vreemd. “Vijfentwintig jaar geleden konden de cd-fabrieken nauwelijks een cd-plaatje maken dat aan de standaard voldeed. We konden ons op dat ogenblik helemaal niet voorstellen dat je ze thuis zou kunnen beschrijven. De techniek is ingehaald door de praktijk. We kunnen nu thuis een cd maken voor een paar dubbeltjes met een kwaliteit die we met de kostbaarste apparatuur destijds maar net konden maken in het laboratorium!”

Speeltuin
Immink heeft 31 jaar in het NatLab gewerkt. Hij zag hoe elementair onderzoek verdween ten behoeve van korte termijnresearch. “Research is te sterk afhankelijk geworden van de financiering door productgroepen. Als het aan de productgroepen had gelegen, was de compactdisc er twintig jaar geleden ook nooit gekomen. Want waar had je je geld als research moeten gaan halen? Bij de grammofoonplatenafdeling? Die stonden niet te trappelen om een alternatief. Daarom denk ik dat je voorzichtig moet zijn je al te zeer op te hangen aan de productgroepen met hun ver vooruitziende blik van twee weken. Aan de andere kant zitten er ook wel nadelen aan om alleen een speeltuin voor ingenieurs te hebben. Maar als je om je heen kijkt, zie je dat alle belangrijke uitvindingen toch in die speeltuin zijn ontwikkeld.” Onderzoekers hebben bij het NatLab weinig invloed op de richting van hun werk, vindt Immink. Ze kunnen hun mening wel laten horen, maar er gebeurt niets mee. Uiteindelijk was het voor hem reden om te vertrekken. “Op technisch gebied was er geen enkele conversatie of discussie tussen management en technici van het NatLab. Als uitvinder ben je heel kritisch op je werk, want je bent het niet eens met wat er om je heen gebeurt. De kritische aard hoort bij het uitvinden. De ontevredenheid, maar dat moet je niet al te letterlijk nemen, die moet onderdeel zijn van je karakter.”
Immink ziet het somber in voor de industriële research in Nederland. Van het Innovatieplatform, dat inhoud moet gaan geven aan de Nederlandse kenniseconomie, verwacht hij weinig. “Het is gewoon tijdverdrijf. Het is zwemmen tegen de stroom in. Techniek gaat hier verdwijnen, naar landen als China, Taiwan, Korea. Daar heb je uitstekende ingenieurs voor een vijfde van de prijs van een Nederlandse. Het gaat hetzelfde als met de scheepsbouw en de textiel. Het is te duur hier. Je kunt je wel afvragen wat we in Nederland moeten blijven doen. Tomatenteelt, varkenshouderij, maar dat is ook bepaald geen high tech-industrie. Dat blijft alleen overeind dankzij de handelsbarrières van de Europese Unie.”

Kenniseconomie
Het begrip kenniseconomie moet volgens Immink veel breder worden beschouwd. “Kenniseconomie wordt teveel gezien als een verlengstuk van bèta. Maar kenniseconomie is alles waarmee je geld kunt verdienen zonder dat je smerigheid maakt, zonder fabrieken. Dan kun je ook aan kunst en cultuur denken, een mooie reclamefilm. De advocatuur in Nederland is zeer internationaal en dat is ook kenniseconomie. De discussie spitst zich teveel toe op de bètakant. Hoofdarbeid is niet beperkt tot techniek. Probeer de hele hoofdarbeidindustrie te stimuleren. Niet alleen maar van die hamburgerbanen en dozenschuivers. Je moet in Nederland je geld kunnen verdienen met dingen die ze in het Verre Oosten niet zo makkelijk kunnen. Maar het is wel somber gesteld in Nederland met de kenniseconomie en vooral de techniek. Als je ziet hoe weinig mensen er nog elektrotechniek gaan studeren. Maar als meneer Harwig (directeur NatLab,- red.) in de krant zegt dat hij over vijftien jaar zijn tent sluit, dan moet je wel een gaatje in je hoofd hebben om nog dat vak te gaan studeren.”
Het imago dat technische studies moeilijk zijn en matig betaalde banen bieden, werkt ook niet mee. “Ik heb op het NatLab ook gezegd dat hier veel te weinig wordt verdiend, als je ziet hoe moeilijk de studie is, hoe klein de kans van slagen is. Als je dat niet terugziet in het salaris, is het toch te
begrijpen dat studenten kiezen voor wat anders. En ik moet zeggen dat advocatuur of octrooi-gemachtigde een ontzettend leuk vak is”, zegt Immink met enige verwondering in zijn stem. “Het is wel droog, maar als je ziet hoeveel ingenieurs bezig zijn met het schrijven van protocollen voor computers, dat is ook vreselijk droog. Dat ‘natte’ begint toch een beetje te verdwijnen. Bij het NatLab zijn veel experimenteerkamers verdwenen en vervangen door denkhokjes. Bij Bell Labs (een van de grootste bedrijfsresearchlaboratoria van Amerika) zijn ook alle afdelingen natuurkunde vertrokken, daar zie je alleen nog maar mensen achter een computer. Ik denk dat natuurkundig onderzoek te duur is, dat de industrie het niet meer wil betalen. Met Lucent, de eigenaar van Bell Labs, gaat het buitengewoon slecht.”
Ondanks zijn onvrede over het management denkt Immink tevreden terug aan zijn collega’s bij het NatLab. “Iedereen was altijd wel in voor iets lolligs, iets buitensporigs. Er werd maar weinig over auto’s of voetbal gepraat. Het gebeurde wel eens, maar het was meestal wel lolliger dan dat. Het is toch wel leuk om zo een paar gebouwen vol te hebben met dat soort bijzondere mensen, van die superbèta’s. Het zou jammer zijn voor Nederland als je zo’n laboratorium moet missen.”/.