De kanaalcodes zijn van de cd overgenomen. Wel zit er een andere
compressiecode in en hebben ze het wisbaar gemaakt. Het is jammer dat
minidisc niet zo’n succes is geworden, het is een mooi ding. De digitale
compact cassette (dcc) waarmee Philips tegelijkertijd is begonnen, is
allang vertrokken.” “Ik heb aan foutcodes en vooral aan kanaalcodes
gewerkt. Er zijn grofweg vier soorten codes. Een compressiecode gebruik je
bij muziek en video, waar vaak veel correlatie bestaat tussen het ene
beeldje of fragment en het andere. Die informatie kun je comprimeren
zonder teveel in te boeten aan kwaliteit. Een foutcorrigerende code is een
wiskundige techniek die fouten rechtzet die zijn ontstaan door
beschadigingen of vuil op het schijfje. Het voegt informatie toe aan het
oorspronkelijke signaal en die extra info maakt het mogelijk uit te zoeken
of er iets fout is gegaan. Cryptografiecodes of geheimcodes maken toegang
tot informatie onmogelijk. Tenslotte heb je kanaalcodes of basiscodes, die
zetten alle hiervoor genoemde codes om in een fysiek patroon van gaatjes
en niet-gaatjes, of magnetische patronen. De kanaalcodes zitten het meest
direct aan de natuurkunde vast, dat is wat de natuurkunde ziet aan enen en
nullen. De afwisseling van enen en nullen moet je ook goed doen, omdat een
speler niet alle combinaties van enen en nullen kan accepteren, terwijl je
wel elke combinatie wilt kunnen schrijven. Bij kanaalcodes heb je te maken
met de meest interessante mensen, zoals mechanici, elektronici en fysici.
Het is een veel breder gebied dan foutcorrectie, dat is vooral
wiskunde.” Bij het vastleggen van de cd-standaard is nooit rekening
gehouden met een kopieerprotectie. Volgens Immink is dat niet zo vreemd.
“Vijfentwintig jaar geleden konden de cd-fabrieken nauwelijks een
cd-plaatje maken dat aan de standaard voldeed. We konden ons op dat
ogenblik helemaal niet voorstellen dat je ze thuis zou kunnen beschrijven.
De techniek is ingehaald door de praktijk. We kunnen nu thuis een cd maken
voor een paar dubbeltjes met een kwaliteit die we met de kostbaarste
apparatuur destijds maar net konden maken in het laboratorium!”
Speeltuin Immink heeft 31 jaar in het NatLab gewerkt. Hij zag
hoe elementair onderzoek verdween ten behoeve van korte termijnresearch.
“Research is te sterk afhankelijk geworden van de financiering door
productgroepen. Als het aan de productgroepen had gelegen, was de
compactdisc er twintig jaar geleden ook nooit gekomen. Want waar had je je
geld als research moeten gaan halen? Bij de grammofoonplatenafdeling? Die
stonden niet te trappelen om een alternatief. Daarom denk ik dat je
voorzichtig moet zijn je al te zeer op te hangen aan de productgroepen met
hun ver vooruitziende blik van twee weken. Aan de andere kant zitten er
ook wel nadelen aan om alleen een speeltuin voor ingenieurs te hebben.
Maar als je om je heen kijkt, zie je dat alle belangrijke uitvindingen
toch in die speeltuin zijn ontwikkeld.” Onderzoekers hebben bij het NatLab
weinig invloed op de richting van hun werk, vindt Immink. Ze kunnen hun
mening wel laten horen, maar er gebeurt niets mee. Uiteindelijk was het
voor hem reden om te vertrekken. “Op technisch gebied was er geen enkele
conversatie of discussie tussen management en technici van het NatLab. Als
uitvinder ben je heel kritisch op je werk, want je bent het niet eens met
wat er om je heen gebeurt. De kritische aard hoort bij het uitvinden. De
ontevredenheid, maar dat moet je niet al te letterlijk nemen, die moet
onderdeel zijn van je karakter.” Immink ziet het somber in voor de
industriële research in Nederland. Van het Innovatieplatform, dat inhoud
moet gaan geven aan de Nederlandse kenniseconomie, verwacht hij weinig.
“Het is gewoon tijdverdrijf. Het is zwemmen tegen de stroom in. Techniek
gaat hier verdwijnen, naar landen als China, Taiwan, Korea. Daar heb je
uitstekende ingenieurs voor een vijfde van de prijs van een Nederlandse.
Het gaat hetzelfde als met de scheepsbouw en de textiel. Het is te duur
hier. Je kunt je wel afvragen wat we in Nederland moeten blijven doen.
Tomatenteelt, varkenshouderij, maar dat is ook bepaald geen high
tech-industrie. Dat blijft alleen overeind dankzij de handelsbarrières van
de Europese Unie.”
Kenniseconomie Het begrip kenniseconomie moet volgens Immink
veel breder worden beschouwd. “Kenniseconomie wordt teveel gezien als een
verlengstuk van bèta. Maar kenniseconomie is alles waarmee je geld kunt
verdienen zonder dat je smerigheid maakt, zonder fabrieken. Dan kun je ook
aan kunst en cultuur denken, een mooie reclamefilm. De advocatuur in
Nederland is zeer internationaal en dat is ook kenniseconomie. De
discussie spitst zich teveel toe op de bètakant. Hoofdarbeid is niet
beperkt tot techniek. Probeer de hele hoofdarbeidindustrie te stimuleren.
Niet alleen maar van die hamburgerbanen en dozenschuivers. Je moet in
Nederland je geld kunnen verdienen met dingen die ze in het Verre Oosten
niet zo makkelijk kunnen. Maar het is wel somber gesteld in Nederland met
de kenniseconomie en vooral de techniek. Als je ziet hoe weinig mensen er
nog elektrotechniek gaan studeren. Maar als meneer Harwig (directeur
NatLab,- red.) in de krant zegt dat hij over vijftien jaar zijn tent
sluit, dan moet je wel een gaatje in je hoofd hebben om nog dat vak te
gaan studeren.” Het imago dat technische studies moeilijk zijn en matig
betaalde banen bieden, werkt ook niet mee. “Ik heb op het NatLab ook
gezegd dat hier veel te weinig wordt verdiend, als je ziet hoe moeilijk de
studie is, hoe klein de kans van slagen is. Als je dat niet terugziet in
het salaris, is het toch te begrijpen dat studenten kiezen voor wat
anders. En ik moet zeggen dat advocatuur of octrooi-gemachtigde een
ontzettend leuk vak is”, zegt Immink met enige verwondering in zijn stem.
“Het is wel droog, maar als je ziet hoeveel ingenieurs bezig zijn met het
schrijven van protocollen voor computers, dat is ook vreselijk droog. Dat
‘natte’ begint toch een beetje te verdwijnen. Bij het NatLab zijn veel
experimenteerkamers verdwenen en vervangen door denkhokjes. Bij Bell Labs
(een van de grootste bedrijfsresearchlaboratoria van Amerika) zijn ook
alle afdelingen natuurkunde vertrokken, daar zie je alleen nog maar mensen
achter een computer. Ik denk dat natuurkundig onderzoek te duur is, dat de
industrie het niet meer wil betalen. Met Lucent, de eigenaar van Bell
Labs, gaat het buitengewoon slecht.” Ondanks zijn onvrede over het
management denkt Immink tevreden terug aan zijn collega’s bij het NatLab.
“Iedereen was altijd wel in voor iets lolligs, iets buitensporigs. Er werd
maar weinig over auto’s of voetbal gepraat. Het gebeurde wel eens, maar
het was meestal wel lolliger dan dat. Het is toch wel leuk om zo een paar
gebouwen vol te hebben met dat soort bijzondere mensen, van die
superbèta’s. Het zou jammer zijn voor Nederland als je zo’n laboratorium
moet missen.”/. |